Wanneer ik aan de grond zit en, o mijn ziel (?), zo moe ben; Wanneer moeilijkheden zich aandienen en mijn hart bezwaard is;
Dan val ik stil en wacht hier in de stilte,
Totdat jij komt en een poosje bij mij komt zitten.
Jij verheft mij zodat ik op bergen kan staan;
Jij verheft mij om over stormachtige zeeën te gaan;
Ik ben sterk wanneer ik op jouw schouders zit;
Jij verheft mij tot meer dan ik kan zijn.*
Jij verheft mij zodat ik op bergen kan staan;
Jij verheft mij om over stormachtige zeeën te gaan;
Ik ben sterk wanneer ik op jouw schouders zit;
Jij verheft mij tot meer dan ik kan zijn.*
[Er is geen leven – geen leven zonder hunkering;
Elke onrustig hart klopt zo onvolmaakt;
Maar kom jij mij dan met verwondering vervullen,
dan denk ik soms dat ik een glimp van de eeuwigheid opvang.]
Jij verheft mij zodat ik op bergen kan staan;
Jij verheft mij om over stormachtige zeeën te gaan;
Ik ben sterk wanneer ik op jouw schouders zit;
Jij verheft mij tot meer dan ik kan zijn.*
Jij verheft mij zodat ik op bergen kan staan;
Jij verheft mij om over stormachtige zeeën te gaan;
Ik ben sterk wanneer ik op jouw schouders zit;
Jij verheft mij tot meer dan ik kan zijn.*
Jij verheft mij tot meer dan ik kan zijn.*