Ik weet dat ik hing
in een winderige boom,
negen hele nachten lang,
verwond met een speer
en gegeven aan Wodan1,
mezelf gegeven aan mezelf;
in die boom
waarvan niemand weet
van welke wortelen hij loopt.
Ze brachten mij geen brood,
noch brachten ze mij een brouwsel23.
Ik keek neerwaarts [vanuit de boom];
ik nam de runen aan,
ik nam ze schreeuwend aan,
en ik viel vandaar naar beneden.
Negen magische liederen4nam ik in ontvangst
van de beroemde zoon van
Bölthorn5, de vader van Bestla6
en een drank nam ik in ontvangst
van de dierbare mede
geschonken uit Óðrerir7.
Toen begon ik energiek te worden
en werd ik wijs
en groeide ik en voelde ik me wel.
Spraak nam mijn spraak
en gaf spraak in terugkeer;
actie nam mijn actie
en gaf actie in terugkeer.
1. Ook wel Odin, Oden of Wotan in plaats van "Wodan"2. Het woord "brouwsel" verwijst naar bier. De oorspronkelijke Hávamáltekst gebruikt het woord "hornigi" ("hoorn") om naar deze drank te verwijzen, aangezien de oude Noormannen hun bier uit een hoorn dronken.3. De eerste twee regels van deze vers verschillen van de corresponderende regels in de oorspronkelijke versie van het gedicht, die grofweg vertaald kunnen worden als "Niemand verblijdde me met een brood of een hoorn."4. Het woord "tyllesongar" kan ook vertaald worden als "machtige liederen" of "spreuken" in plaats van "magische liederen".5. In de Noordse mythologie is Bölthorn (Oudnoors voor "boosaardige doorn"; ook gespeld als "Bölþorn") een vorstreus en tevens de grootvader van moederskant van de god Wodan.6. In de Noordse mythologie is Bestla de moeder van de goden Wodan, Vili en Vé; de zuster van een onbekend wezen dat Wodan heeft geholpen; en de dochter of – afhankelijk van de bron – kleindochter van de vorstreus Bölthorn.7. In de Noordse mythologie is Óðrerir (ook gespeld als "Óðrørir" of "Óðrœrir") een van de vaten die de Mede der Dichtkunst (ook wel "Skaldenmede") bevatten.