Het regent op staan gebleven kopjes en borden
en een tweede scheepje vaart het meer op.
Ik zit op mijn pier en gooi stenen,
het regent op de toren en op de klaver.
Het regent vonken door de kabels
en mensen door de tijd.
Waar moet ik je zoeken?
Waar moet ik je zoeken?
Daar, waar de kleine belletjes opstijgen?
In het moeras, daar waar de dwaallichtjes zijn?
Aan het hemelstrand, op mijn badhanddoek, in het warme gras?
Waar moet ik je zoeken?
En natuurlijk, als ik alleen ben doe ik de deur op slot.
En ja, als ik fiets, fiets ik met licht.
Ik mis een aantal dingen, maar daarvoor heb
ik andere dingen gevonden. Dus maak je geen zorgen.
En bij onweer ga ik niet zwemmen.
En bij storm zwem ik niet te ver.
En ik vermijd de eiken en vind
onder anderen de gelijken.
Waar moet ik je zoeken?
Waar moet ik je zoeken?
Daar, waar de kleine belletjes opstijgen?
Daar, waar de vogels plotseling opgevlogen zijn?
Daar, waar de wilgen zich over het water buigen?
In de dalen van de golven bij wind?
Daar, waar het bos het aller dichtst is aan de stijle helling
bij de zuidelijke weg naar de burcht?
Aan het hemelstrand, op mijn badhanddoek, in het warme gras?
Waar moet ik je zoeken?
En vanuit mijn toren bekijk ik de wereld.
Het regent tranen over 't gezicht.
Onder veelkleurige wolkenstrepen
ga ik uit het huis
en ben buiten als de hemel openbreekt.
Waar moet ik zoeken?
Waar moet ik je zoeken?
Daar, waar de kleine belletjes opstijgen?
In het moeras, daar waar de dwaallichtjes zijn?
Aan het hemelstrand, op mijn badhanddoek, in het warme gras?
En wie zal jij zijn, als ik je vind?