Daar bij het water, onder de wilg,
zit een eenzame (bos)wachter, denkend aan de wilg.
Hij en zijn vrouw, woonden eens blij,
plantten een zaadje, die steeg boven 't riet.
's Zomers en 's winters, in koude decembers,
zat hij bij het water vlak bij het (kamp)vuur.
Hij miste het leven dat zij eens hadden.
Ik zou je niet verlaten,
ik zou je vasthouden,
wanneer de laatste dag komt.
Wat als je me nodig hebt,
hou je me dan niet vast,
op de laatste dag, onze laatste dag?
Meneer en mevrouw, droomden van een wilg,
om hun namen er in te kerven.
Als hij had gesproken, zou de liefde terugkeren,
hij sprak te zacht, te zacht om het te horen.
's Zomers en 's winters, in koude decembers,
zat hij bij het water, nadenkend over het (kamp)vuur.
Miste het leven dat zij ooit eens hadden.
Ik zou je niet verlaten,
ik zou je vasthouden,
wanneer de laatste dag komt.
Wat als je me nodig hebt,
hou je me dan niet vast,
op de laatste dag, onze laatste dag?
Ooooo, ooooo, oooooo, ooooo, ooooo ooooo
Ooit zal de timing precies goed zijn,
de pech zal veranderen in zonnige decembers,
de verliefden, zullen kunnen ... vinden hun wilg
Ik zou je niet verlaten,
ik zou je vasthouden,
wanneer de laatste dag komt.
Ik zou je niet verlaten,
ik zou je vasthouden,
wanneer de laatste dag komt.
Wat als je me nodig hebt,
hou je me dan niet vast,
op de laatste dag, onze laatste dag?