Ik kan het meisje, waar ik van hou, zacht horen ademen,
Zoals zij daar naast mij ligt te slapen in de nacht,
En als een fijne nevel, drijft heur haar op mijn hoofdkussen,
Dat de gloed van winters maanlicht weerkaatst.
Zacht is zij, warm is zij, maar mijn hart blijft bezwaard.
En ik kijk toe hoe haar borst zachtjes rijst, zachtjes daalt.
Want ik weet dat ik bij het eerste morgenlicht zal vertrekken
En dat deze nacht mij bijblijft om aan terug te denken.
O wat heb ik gedaan, waarom heb ik het gedaan?
Ik heb een misdaad begaan, de wet overtreden.
Voor 25 dollar en wat zilvergeld,
Heb ik een drankwinkel bedwongen en beroofd.
Mijn leven lijkt onwerkelijk, mijn misdaad een hersenschim,
Een slecht geschreven scene waarin ik moet optreden.
Toch weet ik, terwijl ik kijk naar mijn jonggeliefde naast mij,
Dat het nog een paar uur duurt voor het ochtend is.