1
Stilte verzoek ik van de heilige geslachten,
de grote en kleine kinderen van Heimdal;
Ik wil nu, Odin, wijsheid verkondigen:
De oude sagen, die ik als eerste ken.
3
Het was in de oertijd, dat Ymir leefde,
noch zand noch zee noch zilte golven,
er was geen aarde en geen wijde hemel,
Slechts gapende afgrond, en nergens gras.
50
De zon wordt zwart, in de zee zinkt de aarde;
uit de hemel vallen de heldere sterren;
dampen vuur dringen dooreen,
hoog tot de hemel stijgt een hete vlam.
38/40
Broeders bestrijden, verslaan elkaar,
Bloedverwanten plegen bloedschande;
Ygdrasils stam siddert en schonkt,
de oude boom kreunt, de gigant komt los.
37
Garm huilt grimmig voor Gnipahellir,
de strik zal breken en Freki rent.
Veel wijsheid weet ik, wijd kan ik schouwen
De Ragnarok van de strijdbare goden.
52
Op ziet zij komen, ten andere male
groene aarde uit de zee;
water valt, weer schiet de arend
omlaag langs de rotsen, belust op vis.
57
Ze ziet een zaal mooier dan zonlicht
met gouden daken op Gimle staan;
Daar zullen trouwe helden wonen,
in zorgeloosheid en vreugd.
Dan komt de machtige aan de macht,
krachtig van boven, hij die over allen heerst.