Er kwam 's nachts een vreemdeling binnen
En daar stond hij als verloren in een droom
Zijn glimlach was droevig als een versmade liefde
En zijn stem was een lied in de wind.
Ik heb menige mijl afgelegd
En ik kan mijn reis niet uitstellen
Maar ik moet een poos rusten
Want ik ben moe en ik heb 't koud
En morgen ga ik weer op weg.
Geef me wat warmte tegen de kou
Doe de luiken toe en doe de deur op slot.
Geef me wat avondeten en een kaars voor de nacht
En ik leg me te ruste op de vloer.
Ik heb niets te geven voor mijn verblijf
En uw gunsten kan ik niet terugbetalen
Maar een geschenk rekent men niet in zilver en goud ...
't Is een herinnering dat dagelijks wordt gekoesterd
De vreemdeling stond bij dageraad op
En nam zijn reisbagage op de schouder
Stil keek hij nog even om zich heen
En de vreemdeling - hij ging op weg.
Wanneer de kille wind raast des nachts
En de regen hard tegen de deur klettert
Dan lijkt het alsof een stem opnieuw weergalmt
En de vreemdeling opnieuw op reis is ...