Ik hoorde gefluister bij m'n schouder
dat 't leven waard is om voor te strijden.
O kun je het lied van de donder horen
wanneer soldatentrots gesmoord wordt in angst
en op het wateroppervlak
het vuur in de nacht weerspiegeld wordt.
Mij bijgebleven is het gejuich vanaf de torens,
een gezicht dat lacht in het licht.
Ik herinner mij de klokken, de bloemen.
Die dagen versterven in het duister.
Goh! ik was gevormd voor de furie,
nu betaal ik de prijs
voor 's mensen verdorvenheid.
Men beloofde mij
het glorieuze einde van een ridder,
maar de kroon is niet te bespeuren.
Langzaam glij ik weg in sluimering,
want ik heb de kracht tot strijd verloren.
Het is als een koude hand op m'n schouder.
Tot weerzien aan gene zijde.
En in de armen van eindeloze gramschap
eindigt het verhaal van een soldaat in de duisternis.