De morgenzon streelde lichtjes de ogen van Lucy Jordan
In een wit slaapkamertje in een wit slaapstadje
Terwijl ze daar lag onder de dekens dromend van wel duizend minnaars
Tot de wereld oranje kleurde en de kamer begon rond te draaien
Zevenendertig jaar oud besefte ze dat ze nooit
In een sportauto door Parijs zou rijden met de warme wind door haar haar.
Dus liet ze de telefoon overgaan en zat ze daar zachtjes kinderliedjes
Te zingen die ze in haar vaders makkelijke stoel uit haar hoofd had geleerd.
Haar man, die is naar zijn werk en de kinderen naar school
En o er zijn voor haar zoveel manieren om de dag door te brengen
Ze zou het huis urenlang kunnen poetsen en de bloemen herschikken
Of naakt door de lommerrijke straat kunnen hollen heel de tijd gillend.
Zevenendertig jaar oud besefte ze dat ze nooit
In een sportauto door Parijs zou rijden met de warme wind door haar haar.
Dus liet ze de telefoon overgaan en zat ze daar zachtjes kinderliedjes
Te zingen die ze in haar vaders makkelijke stoel uit haar hoofd had geleerd.
De avondzon streelde zachtjes de ogen van Lucy Jordan
Op het dak waar ze op klom als het lachen te luid werd
En ze boog en maakte een reverence voor de man die haar zijn hand bood
En hij leidde haar naar de lange witte auto die voorbij de menigte klaarstond.
Zevenendertig jaar oud wist ze dat ze het voor altijd gevonden had
Terwijl ze meereed door Parijs met de warme wind in haar haar.