Mijn kamer heeft de vorm van een kooi,
de zon omarmt [mij] door het raam heen.
De jagers aan mijn deur als kleine soldaten die me willen meenemen
Refrein:
Ik wil niet werken
Ik wil niet ontbijten
Ik wil alleen maar vergeten en dan rook ik.
Ik heb de parfum van liefde al leren kennen,
een miljoen rozen verspreidden niet zo veel geur.
Nu maakt één bloem om me heen me ziek.
[Refrein]
Ik ben er niet trots op, het leven dat me wil doden.
Symphatiek zijn is prachtig maar ik heb dat nooit gekund.
[Refrein]