Ooit was er eens, in een heel ver land, een jonge prins.
Hij woonde in een schitterend kasteel.
Hoewel hij alles had wat zijn hart maar begeerde, was de prins verwend, egoïstisch en tegen niemand aardig.
Maar toen, op een winteravond, klopte er een bedelaarster bij het kasteel aan.
Zij bood hem één roos aan, als zij mocht schuilen voor de bittere kou.
Vol afkeer van haar verwilderd uiterlijk, lachte de prins smadelijk om haar aanbod en hij wilde de oude vrouw wegsturen.
Ze waarschuwde hem dat hij zich niet door het uiterlijk moest laten bedriegen, want schoonheid vind je pas binnenin.
En toen hij haar nog eens de deur wees, smolt de lelijke oude vrouw weg, om plaats maken voor een beeldschone tovenares.
De prins wilde het weer goedmaken, maar het was te laat, want zij had gezien dat er geen liefde school in zijn hart, en als straf veranderde zij hem in een afzichtelijk monster en sprak een gruwelijke vloek uit over het kasteel en al z'n bewoners.
Zich schamend voor zijn monsterachtig uiterlijk verschool het beest zich in z'n kasteel, met alleen een toverspiegel als een venster naar de buitenwereld.
De roos die ze hem had gegeven, was in werkelijkheid een betoverde roos die zou blijven bloeien tot hij eenentwintig werd.
Als hij iemand anders kon liefhebbenen ook haar liefde kon winnen tegen de tijd dat het laatste bloemblaadje eraf viel, dan pas zou de vloek worden opgeheven.
Als dat niet gebeurde, zou hij gedoemd zijn voor altijd en eeuwig een monsterachtig beest te blijven.
Jaar voor jaar ging voorbij en hij verloor alle hoop, want wie zou ooit kunnen houden van een beest?