Mijn bed van dons is diep en zacht,
Daarop leg ik u neer,
In gele zijde hul ik u
en plaats op uw hoofd een kroon
Want u zult mijn verkorene zijn
En ik zal zijn uw heer
Steeds warm en veilig houd ik u
En hoed u met mijn zwaard.
En hoe zij lachte, schaterde,
Het meisje van de boom
Zij spoedde heen en sprak tot hem:
"Geen bed van dons voor mij
In gouden blaadren hul ik mij
En vlecht mijn haar met gras
Gij kunt mijn woudgeliefde zijn
en ik uw maagd van 't woud."