“Weet je waar mijn geliefde is?”:
vroeg ik aan de es
De es antwoordde niet,
maar schudde het hoofd.
“Weet je waar mijn geliefde is?”:
vroeg ik aan de populier .
De populier bedolf mij
onder de bladeren.
“Weet jij waar mijn geliefde is?”:
vroeg ik aan de herfst
De herfst antwoordde
met een stortbui.
“Weet jij waar mijn geliefde?“:
vroeg ik aan de regen
De regen heeft lang
voor mijn raam gehuild.
“Weet jij waar mijn geliefde is?”:
vroeg ik aan de maan
De maan verschool zich achter een wolk
en antwoordde niet.
“Weet jij waar mijn geliefde is?”:
vroeg ik aan de wolk
De wolk loste zich op
in het blauw van de lucht
“Weet jij waar mijn geliefde is?”:
vroeg ik aan mijn enige vriend.
Zeg mij waar ze zich schuilhoudt,
waar ze is?
Mijn trouwe vriend antwoordde mij,
mijn oprechte vriend antwoordde mij:
«Zij was jouw geliefde,
zij was jouw geliefde,
zij was jouw geliefde,
maar zij werd mijn vrouw!»
Ik vroeg het aan de es,
Ik vroeg het aan de populier,
Ik vroeg het aan de herfst…