Ik lag, werd gezegd,
ergens onder een heg
met een spoor om me heen
in de sneeuw langs de weg
In de snijdende wind
in een ijzig seizoen
Een kind zonder naam
tussen flarden van toen
Regen tegen ramen, bedden op een zaal
Grimmige verpleegsters sissen hun verhaal
Noem het kind maar Anya
Houd het kind apart
Maar alles daarvoor, dat blijft zwart
Zwerven door de velden, slapen bij een berk
Stelen door de honger, bedelen om werk
Vechten tegen wanhoop, zoeken naar je kracht
Ik droom van een stem elke nacht
In mijn droom, nachtenlang
zie ik licht aan het eind van een gang
Maar die droom gaat voorbij
Ooit komt dat verleden terug voor mij
Die prachtige stad uit mijn dromen
zou dat nou Parijs zijn?
Vast wel
Een mooie rivier
en een brug bij een plein
En een stem noemt Parijs om weer samen te zijn
Mijn droomstad
is dat
Jij weet niet hoe het is
niet te zijn wie je bent
Hoe je leeft in de schemer
en mijlenver rent
voor de flitsen van vlammen
het gekrijs, het gevaar
Maar ik blijf overtuigd
wat ik droom dat is waar!
Want mijn droom lijkt zo echt
In mijn hart blijft zoveel ongezegd
Maar die droom houdt me voor:
'Wees maar niet bang, je moet door'
Ooit zijn mijn twijfels voorbij
komt dat verleden terug
voor mij!