Ik lig uitgestrekt op je graf
En zal er altijd blijven
Als je handen in de mijne waren
Zullen wij zeker niet gescheiden zijn.
Mijn appelboom, mijn verlichting,
Het is tijd om samen te zijn
Want ik ruik naar de aarde
En ik ben afgemat door het weer.
Wanneer verwanten denken
Dat ik veilig in bed lig
Van de ochtend tot de avond
Lig ik uitgestrekt bij je hoofd
En roep uit naar de lucht
Met tranen, heet en verwilderd,
Om het verlies van het meisje
Dat ik als kind heb liefgehad.
Herinner jij je de nacht
De nacht dat wij waren verdwaald
In de schaduw van de meidoorn
En de kilte van de rijp?
O, en Jezus zij dank
Wij deden wat juist was
En je maagdelijkheid is nog
Steeds je zuil van licht.
Ik lig uitgestrekt op je graf
En zal er altijd blijven
Als je handen in de mijne waren
Zullen wij zeker niet gescheiden zijn.
O, de priesters en de fraters
Benaderen me met vrees
Want ik heb je nog steeds lief
Mijn vrouw, en je bent dood
Nog zal ik je beschermer zijn
Door regen en storm
En met jou in je koude graf
Kan ik niet met warmte slapen.
Dus lig ik uitgestrekt op je graf
En zal er altijd blijven
Als je handen in de mijne waren
Zullen wij zeker niet gescheiden zijn.
Mijn appelboom, mijn verlichting,
Het is tijd om samen te zijn
Want ik ruik naar de aarde
En ik ben afgemat door het weer.
Dus lig ik uitgestrekt op je graf
En zal er altijd blijven
Als je handen in de mijne waren
Zullen wij zeker niet gescheiden zijn.
[bis]