Brom Bones:
Als het buiten spookt, van een geestenfeest.
Was je veel liever, binnen geweest.
Een spook is eng, maar het allerengst.
Is de hoofdloze ruiter, op zijn hengst.
Koor:
Pas op, pas toch op, want hij wil je kop.
Brom:
Wanneer hij een rit maakt, door het land.
Zijn hoofd al vlammend, in zijn hand.
Dan slaken zelfs spoken, een diepe zucht.
En slaan ze van angst, op de vlucht.
Koor:
Kijk uit, pas op, hij rijdt in galop
Brom:
En er is geen spook, als een nijdig spook.
Hij is alleen, dat zal hij weten ook.
Zijn wraak is wat, hij zichzelf belooft.
Op een dag draag ik, opnieuw een hoofd.
Hij heeft genoeg, van z'n kop die rolt.
Er is te veel met hem gesold.
Zo rijdt hij, een nacht per jaar.
En zoekt naar een hoofd, met huid en haar.
Vrouwen:
Het kan hem niet niks schelen, klein of groot.
Mannen:
Een woeste haardos, kaal of bloot.
Koor:
Zwart of wit, of vurig rood.
Brom:
De hoofdloze ruiter, wil een hoofd.
Allen:
Met een huphup, en een klipkattaklop.
Hij zoekt naarstig naar een nieuwe kop.
Brom:
Je redt het niet, met een meesterplan
Allen:
Je kunt niet praten, met een dooie man
Brom:
En denk je; "Ach, het valt wel mee".
Ik zag dit spook, maar een jaar gelee.
Ik bleef niet staan, dus het ging heel vlug.
Maar ik dacht, wegwezen naar de brug.
Want als je de brug, eenmaal over bent.
Dan is al het gevaar afgewend.
Dus rijd je naar je huis vannacht.
Vlieg naar de brug, met al je kracht!
Als je hem nog hebt, gebruik je kop
Houd je hoofd koel, kijk uit, pas op!
Koor:
Met een huphup, en een klipkattaklop
Allen:
Hij zoekt naarstig naar een nieuwe kop.
Je redt het niet, met een meesterplan
Je kunt niet praten, met een dooie man