Ik moet gaan werken om negen uur.
Maar nu is het tien voor negen.
En ik ben pas opgestaan.
Mijn ontbijt staat op de tafel.
Die moet ik opeten.
Waarschijnlijk ben ik er niet op negen.
Het is nog tien voor negen.
Ik ga verklaren ik had bezoek aan mijn arts.
Aan de uren heb ik echt niet gedacht.
En laten zij schelden tegen mij op het werk
En laten zij schamen mij op het werk.
Het is nog tien voor negen