Zij kwam mij iedere dag tegen
En ik gewende mij eraan
Zoals men zich net gewennen kan
Aan wat men vaak ziet en hoort
Ik merkte nauwelijks dat er dagen kwamen
Waarop zij zich niet liet zien
Dan passeerde zij mij, zoals altijd,
En nu keek ik nauwkeuriger toe
Zij zag mij en bloosde een beetje
En, hoewel ik niet verlegen ben,
Wist ik plotseling met m’n handen
Echt geen raad meer
Ik heb mij nooit voor louter plezier
Met getallen en cijfers afgetobd
Doch die zomersproeten op haar neus
Die had ik zo graag geteld
Ik zag ook haar mond en ik verheugde me
Op haar glimlach de dagen daarna
Ik was van plan haar over dit en dat
En naar haar naam te vragen
Het gebeurde al daags daarna
Dat ik een reden vond om haar te spreken
Zij antwoordde mij alleen in een taal
Waar ik geen woord van begreep
Alleen haar glimlach verstond ik
Toen ik zo heel zoet naast haar liep
En achter de glimlach zag ik haar tanden
Zo wit als sneeuw en een beetje scheef
Ik las haar naam op het label aan de koffer
Die ik voor haar naar het station droeg
Toen stond ik daar alleen en zag haar nog wuiven
Uit de rijdende trein