Je loopt Baker Street af.
Licht in je hoofd en doodmoe.
Weer zo’n waanzinnige dag, je zult de hele avond drinken
en alles vergeten.
De stedelijke woestijn voelt zo koud.
Er zijn zoveel mensen maar het heeft geen ziel.
En het heeft zo lang geduurd voor je doorhad dat je fout zat,
toen je dacht dat het alles had.
Je dacht altijd dat het zo gemakkelijk was.
Je zei altijd dat het zo gemakkelijk was.
Maar je moet er nu moeite voor doen.
Nog een jaar en dan zou je gelukkig zijn.
Nog maar een jaar en dan zou je gelukkig zijn.
Maar nu huil je.
Verder in de straat is er licht in zijn huis.
Hij opent de deur, hij heeft die blik in zijn ogen.
Hij vraagt je waar je geweest bent, je vertelt hem wie je ontmoet hebt
en je praat over van alles.
Hij droomt over het kopen van een stuk land.
Hij gaat de drank en de liefdes voor een nacht opgeven
en dan zal hij zich gaan vestigen in een rustig stadje
en alles vergeten.
Maar jij weet dat hij altijd onderweg zal zijn.
Jij weet dat hij nooit zal stoppen met onderweg zijn.
Want hij gaat door, hij is de zwerver.
Als je wakker wordt is er een nieuwe morgen.
De zon schijnt, het is een nieuwe morgen.
Maar jij gaat naar huis.