Er rolt een storm aan vanuit zee
Het bedekt het land met zwarte donderwolken.
Regen ranselt de grond onder hun voeten
Als zij op het onbekende strand aan land gaan.
Donder verbreekt* de stilte
Van vijfhonderd mannen verzameld op het strand.
Door de wazige regen turen zij
Naar de berg op nog geen mijl afstand:
Zo donker en zwijgend staat hij daar
De machtige AMON AMARTH, reikend
Tot aan het met wolken ommantelde zwerk,
Zo grimmig en vreeswekkend in gezag.
Met de wind in de rug zetten zij de tocht in,
Zelfverzekerde mannen uit ’t noorden.
Zij worstelen zich door dit verduisterde land
Met enkel de doemberg in zicht
Hoe dichter zij de berg naderen
Des te duidelijker zien zij een woud
Van duizend speren die hen opwachten,
In afwachting van de ophanden zijnde strijd
Er weerklinkt een strijdkreet
Die nagalmt over het veld.
Krijgers rennen als wolven de hellingen op,
Dapper de vijandelijke linies doorbrekend,
Met in hun handen vreeswekkende scherpe wapens,
En eikenhouten en stalen schilden. Zij rijten buiken open en splijten schedels tot aan de kaak,
Ingewanden liggen verspreid op het veld.
De verdedigers zijn zwak in deze wrede oorlog,
De noormannen hebben kracht en lef
Een bloedvergieten hier nooit eerder gezien
Geen kan aan hun houwen ontsnappen
Vuurpijlen vliegen door de lucht
En raken huizen en schilden
De Noormannen voelen dat de zege nabij is / Terwijl de vijand zonder aanvoerder op de vlucht slaat
Een windvlaag blaast vanuit het noorden
En veegt de wolken weg
Wanneer de schemering daalt, de sterren verschijnen
En de piraten terugkeren naar de baai
Liggen er lijken verspreid op het veld
Tot voedsel als lust voor de raven
De berg wordt daar nu achtergelaten
Terwijl zij met de eerste morgenbries wegzeilen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
*brake-break: een geslaagde dubbelzinnigheid – de stilte wordt geremd, de stilte wordt verbroken… (!)